Deel IV: Het koloniale tijdperk
Burgeroorlog in de nieuwe Spaanse kolonie
Het koloniale tijdperk in de Peruaanse geschiedenis beloofde niet veel goeds voor de inheemse volken en de afstammelingen van de Incas. Pizarro en Diego de Amagro leidden de veroveraars om vele opstanden te bedwingen, maar de vroege koloniale jaren werden, naast de oorlog met de lokale bevolking, ook gekenmerkt door onderlinge strijd onder de Spaanse veroveraars met als inzet de oorlogsbuit. Uiteindelijk brak er een lange burgeroorlog uit onder de Spanjaarden die Pizarro won in de slag om de Salinas. Zijn overwinning duurde niet lang - Diego de Almagro II, ookwel El Mozo genoemd, leidde een kleine groep die Pizarro in 1541 vermoordde en daarmee een tweede burgeroorlog begon.
Oprichting van het encomienda systeem
Tijdens deze gevechten stichtten de Spanjaarden de stad Lima in 1535 en organiseerden vanuit daar de administratieve en politieke instanties voor hun koloniale natie evenals het encomienda systeem, dat ervoor zorgde dat miljoenen inheemse Peruanen slaven werden. Onder dit systeem gaf Pizarro onbeperkte stukken land weg aan zijn volgelingen, inclusief de mensen die daar woonden. Er werd een pachtsysteem op het grondbezit ingevoerd en de inheemse bevolking was gebonden aan hun land en aan hun encomienda opzichter, die hun arbeidskracht kon inzetten op alle manieren die hij geschikt vond. Dit betekende dat de lokale bevolking, die al duizenden jaren zorgvuldig hun gewassen hadden verbouwd in overeenstemming met de verschillende klimaten en hoogten, nu al hun zeer ontwikkelde kennis moesten vergeten en gewassen uit de Oude Wereld moesten gaan verbouwen die eigenlijk totaal ongeschikt waren voor deze omgeving. Vee, kippen en allerlei Europese gewassen die waren meegebracht naar Peru, zouden de natuurlijke omgeving permanent veranderen.
Uitbuiting van de inheemse gemeenschappen
Aan de burgeroorlogen en de onderling machtsstrijd onder de Spanjaarden kwamen een einde toen de Spaanse koning in 1572 Viceroy Fransisco de Toledo naar Lima stuurde. Hij maakte een einde aan de Staat van Vilcabamba, de laatste overgebleven Inca-staat die nog weerstand bood vanuit hun basis in de jungle, en hij executeerde Tupac Amaru I, de laatste Incaleider en het hoofd van de Vilcabamba Staat. Viceroy Toledo zag ook het belang in van de zilvermijnen in Potosí en bracht een economische ontwikkeling op gang door middel van commerciële monopolie. Toledo gebruikte het (pre) Inca idee van minga, gemeenschappelijke arbeid of gedwongen arbeid, om zo arbeiders voor de Potosímijnen te werven. De zilvermijnen werden de belangrijkste economische inkomstenbron voor de Spanjaarden in Amerika en Lima werd, als exportstad van edelmetalen naar Spanje, de machtigste stad van Zuid-Amerika. Voor de inheemse bevolking was Potosí echter een plek van dood en verderf. De omstandigheden waren zo extreem dat er arbeiders regelmatig het werk neerlegden. De mensen beschouwden het bevel om in Potosí te gaan werken vaak erger dan een doodsvonnis.
Inheemse opstanden tegen de Spanjaarden
Door de extreme omstandigheden waartoe de inheemse bevolking gedwongen werden te werken, was er vaak sprake van weerstand en onrust. Doordat het economische en politieke centrum in Lima was, waren de Spanjaarden niet in staat om effectief de afgelegen provincies van hun kolonie te regeren en te controleren. Ze moesten terugvallen op lokale heersers, ook wel Curuca genoemd, waarvan sommigen familie waren van Inca edelen, om zo te kunnen regeren. Veel van deze lokale heersers waren trots op hun Inca afkomst en hun geschiedenis en keerden zich tegen de Spanjaarden in grote opstanden. In 1742 leidde Juan Santos Atahualpa het verzet in de Peruaanse jungle provincies Tarma en Jauja. Het was Tupac Amaru II die beweerde een directe afstammeling van de laatste Inca leider Tupac Amaru te zijn en die in 1780 de grootste en meest succesvolle opstand tegen de Spanjaarden leidde. Tupac Amaru II was de lokale Curca van de Hooglanden vlakbij Cusco en leidde een leger van inheemse Peruanen tegen de Spanjaarden, een opstand die bijna ten koste ging van de Spaanse heerschappij in dit gebied. Hij werd echter verraden toen één van zijn bondgenoten belangrijke informatie aan de Spanjaarden doorgaf waardoor Tupac Amaru gevangen werd genomen. De Spanjaarden dwongen Tupac Amaru te kijken terwijl zij zijn vrouw, familie en volgers voor zijn ogen op brute wijze vermoorden. Vervolgens werd Tupac Amaru zelf vermoord en gevierendeeld.
De weg naar Peruaanse onafhankelijkheid
Ondanks dat delen van Tupac’s lichaam door het hele rijk werden gestuurd als waarschuwing, zorgden de enorme opstand van Tupac Amaru en de economische veranderingen en instabiliteit van het koloniale rijk voor een gestage afname van de Spaanse heerschappij. Deze afname leidde, tezamen met de politieke problemen in Europa op het Iberische schiereiland, tot ideeën van onafhankelijkheid bij sommige delen van de bevolking. De onafhankelijkheidsbeweging in Peru werd gestart door José de San Martín of Argentina en Simón Bolívar of Venezuela; zij leidden een opstand van Spaans-Amerikaanse landeigenaren tegen de Spanjaarden. San Martín verklaarde de onafhankelijkheid van Peru op 28 juli 1821 in Lima met de volgende woorden: “Vanaf dit moment is Peru vrij en onafhankelijk, door de algemene wil van de mensen en de rechtvaardigheid van de zaak die God verdedigt. Lang leve het vaderland! Lang leve de vrijheid! Lang leve onze onafhankelijkheid!”
De strijd om Ayacucho
Maar het eigenlijke gevecht om de echte politieke onafhankelijkheid was nog niet voorbij, het vechten ging door tot in december 1824, toen er een keerpunt in de oorlog ontstond tijdens de slag om Ayacucho. Met deze slag was de val van de Spaanse kolonie onvermijdelijk, hoewel de Spanjaarden doorgingen tot in 1879 met hun pogingen om hun vroegere kolonies terug te winnen en pas toen de Peruaanse onafhankelijkheid toegaven.